1955 – Toneelstuk t.g.v. 60 jarig jubileum Dennenoord

Geschreven door Evert Visser

PROLOOG

  • Verteller: De Algemene Vergadering van de Vereniging tot Chr. Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland van 1892, viel het besluit om, naast de reeds bestaande gestichten ‘Veldwijk en Bloemendaal’ een derde gesticht in het Noorden te bouwen, welke de naam ‘Dennenoord’ zou dragen. En zo vermeldt het jaarverslag van 1984 dat ‘kort na de Algemene Vergadering de lang-verwachte vergunning van H.M. Koningin-Regentes tot de bouw van de ontworpen Stichting te Zuidlaren werd ontvangen’. April 1895 werd de eerste steen gelegd door de Voorzitter van het Centraal Bestuur, Prof. L. Lindeboom. 28 November 1895 vond de opening plaats. Dit is in het kort de wordingsgeschiedenis van ‘Dennenoord’. Leden van de eerste Stichtingsbestuur waren: A. Brummelkamp, S.S. Hofstra, L. de Vries Hzn., G.A. Bosch. Eerste Geneesheer-Directeur: Dr. Schuurman Stekhoven. We lezen verder dat eerst gebouwd werden: 2 paviljoenen voor 25 lijders, 2 observatie-paviljoenen voor ieder 28 lijders, 1 administratiegebouw, 1 keuken, 1 dokterswoning, 1 washuis, 1 ziekenbarak met lijkenhuis, 1 werkplaats en 1 watertoren. Alle gebouwen werden voorzien van centrale verwarming. We moeten ons het Dennenoord van 1895 voorstellen, als metterdaad een oord van dennen en heide, zonder wegen, lanen, zonder plantsoen, de terreinverlichting bestond uit 3 petroleum-lantaarns. Het was dan ook wel nodig dat de eerste hoofdzuster, of om in de taal van die tijd te spreken, de eerste paviljoensmoeder, aankwam, zij door de Geneesheer-Directeur persoonlijk van de paardetram moest worden gehaald en naar haar paviljoen gebracht. De geschiedenis verhaalt dat de Geneesheer-Directeur haar naar de kamer bracht en voorzichtigheidshalve onder het bed keek. Er was zoveel vreemd mannenvolk aan ’t werk, je kon het nooit weten. Tot uw geruststelling kan ik er bij vertellen dat er ’s nachts geen onregelmatigheden plaats vonden. Op 1 Januari 1896 waren er 23 mannen en 31 vrouwen-patiënten. Maar snel groeide de Stichting. Reeds in datzelfde jaar werden er meer paviljoenen bijgebouwd, wegen aangelegd, lanen geplant. Over de aard van de verpleging lezen we in een jaarverslag uit die eerste tijd, dwangkleding is in de Stichting niet aanwezig, afzonderingen hadden uiterst zelden plaats, onrustige patiënten worden zoveel mogelijk te bed verpleegd, en met succes. Ook werd er reeds een arbeidstherapie gedaan: we lezen dat 29 mannen bij het buitenwerk bezigheid vonden (ze kruiden cokes, puin en zand), 5 in de wasserij (Dennenoord had toen reeds een eigen wasserij), 4 matten vlochten, 3 op de moestuin werkten, 1 huiswerk verrichte en 1 bij de timmerman werkte. Van de vrouwen werkten er in de linnenkamer, de keuken, breiden of naaiden er, en waren werkzaam in de huishouding. Ook werd er gezocht naar een efficiënt vervoermiddel; aanvankelijk was er sprake van aanschaffing van een hondenkar, maar dat is blijkbaar niet door gegaan. In 1898, zo lezen we, werd een hit aangeschaft, die menige last te vervoeren kreeg. Zelfs werd de ontspanning niet vergeten; voor 2 paviljoenen wordt een accoordciter gekocht. Voeding en broodbelegging had ook toen reeds de aandacht; kreeg men aanvankelijk eenmaal per 14 dagen kaas op het brood, in 1900 werd dit vermeerderd tot elke zondag. Een belangrijk jaar was 1901. Toen werd de tramlijn van de paardetram doorgetrokken tot achter het Hoofdgebouw. Hoe deze belangrijke gebeurtenis had kunnen gevierd worden, zullen we U thans doen horen.

Decor: Omgeving oude Centrale Keuken
Personen: Tuinman; Smid; Keukenmoeder; 2 verpleegsters en de Geneesheer-Directeur.

De smid en de tuinman komen het toneel op, en controleren nog eens of alles in goede orde is voor de komende gebeurtenis

  • Tuinman: We beleven een grote dag smid, en het moet alles op rolletjes lopen vandaag. Stel je voor, de tram op de Stichting, wie had dat ooit kunnen denken.
  • Smid: Ja man, dat is de vooruitgang op het terrein van de techniek. Wij mannen van de techniek maken dit mogelijk.
  • Tuinman: Man klets niet, wat heb jij hier aan gedaan?
  • Smid: Moet je niet gering over denken, we hebben flink meegeholpen aan het leggen van de rails.
  • Tuinman: Ach man, hoe kom je erbij, dat hebben mijn mannetjes gedaan (slaat zich voor de borst), als ik daar niet voor gezorgd had met m’n mannetjes, dan waren die rails (spreek uit als ruils) er nooit gekomen.
  • Smid: Maar ik heb toch maar aanwijzingen moeten geven, o zo.
  • Keukenmoeder: (komt op) Zo zijn de heren weer eens aan ’t ruzie maken. Maar als ik jullie mannetjes niet op tijd koffie en thee gegeven had, dan was er niets van terecht gekomen. Zorgen jullie maar liever voor je eigen zaken. Wanneer kom je nog eens kijken naar het fornuis smid. In de paviljoenen klagen ze steen en been over het taaie vlees, maar ik kan het niet beter krijgen.
  • Smid: Zo weer klachten, en dan heeft de smid het natuurlijk gedaan. Laat die tuinman liever zorgen voor betere varkens. Hij heeft pas een mooi nieuw varkenshok gekregen; laat hij nou ook maar zorgen voor goed vlees.
  • Tuinman: Hoor de smid eens weer opscheppen. Zorg jij maar liever voor helder water, het is de laatste tijd weer zo bruin als bier. Maar â la malheur, is alles hier in orde, de Heren kunnen zo meteen komen. Hè, willen jullie wel eens wat achter gaan (tot 2 pas aangekomen zusters), die jeugd van tegenwoordig is zo brutaal als wat; ontzag voor hun meerderen hebben ze niet meer.
  • Zuster A: Wat staat hier eigenlijk te gebeuren?
  • Keukenmoeder: Weten jullie dat nog niet eens. Zo meteen wordt de tramlijn op de Stichting geopend.
  • Zuster B: Komt de paardetram hier op de Stichting? Nu, dat wordt prachtig, dan hoeven we niet helemaal meer naar ’t dorp te lopen, als we met de tram willen.
  • Tuinman: Ho ho zusje, die tram is niet voor jullie. Gebruiken jullie je benen maar, als je naar huis wil. De paardetram is alleen voor goederenvervoer.
  • Zuster B: Och wat jammer, ik was al zo blij dat we niet meer die lange donkere hoofdlaan behoeven af te lopen. Maar nou krijgt de hit het alleen maar een beetje gemakkelijker.
  • Smid: Ja, en de tuinman. Kan die niet wat meer jagen gaan (de tuinman is inmiddels vertrokken, zodat hij dit laatste niet meer hoort).
  • Zuster A: Hebben jullie dat mooie verhaal gehoord van die hazenjacht? Er zou een grote drijfjacht gehouden worden. Verschillende grote Nimrods uit de omgeving kwamen hier bij elkaar, ze hadden drijvers gehuurd en toen ging het beginnen. Alle hazen werden één richting uitgestuurd . Maar toen kwam er een jager aan, zo’n klein mannetje die op zijn eigen grond zat, klaar met een jachtgeweer. En als er dan een haasje over zijn eigen grond liep, dan zei zijn geweertje PANG en het haasje was voor hem. Nijdig als die jagers waren, maar ja, ze konden er niks aan doen. De man zat op zijn eigen grond.
  • Zuster B: Prachtig zeg, maar voor ons jammer misschien. Want als de tuinman nou eens heel veel hazen had geschoten, dan hadden wij misschien nog eens een lekker boutje bij de stamppot gekregen, is het niet zo, keukenmoeder?
  • Keukenmoeder: Nou, nou, jullie vragen nog al zo wat, een hazeboutje. Ik zou anders zeggen dat jullie nog niets te klagen hebben. Het is maar een beste pot hier op de Stichting.
  • Zuster B: Ja, alle dagen stamppot.
  • Zuster A: Afgewisseld met erwtensoep of bruine bonen.
  • Zuster B: Nu vergeet je de rijstsoep met griesmeel na, op Zondag nog.
  • Zuster A: Wij aten bij ons thuis vroeger wel eens aardappelen apart keukenmoeder. Kan dat hier op de Stichting niet?
  • Keukenmoeder: Ik hoor wel dat jullie helemaal geen begrip hebben, wat er zo al in een centrale keuken te kijken komt. Ik heb behalve de 4 keukenmeisjes, maar 8 patiënten meer en als je dan voor 400 mensen moet koken. En dan vragen de dames aardappelen afzonderlijk. Nou, nou, maar tevreden bennen jullie toch nooit.
  • Zuster B: Nou tevreden. Ik vind het in elk geval geweldig dat we in ’t vervolg elke Zondag kaas krijgen, inplaats van om de 14 dagen. Dat is een geweldige vooruitgang.
  • Zuster A: Ik vind het brood hier anders maar bar slecht. Dat ze daar nou nooit eens verandering in brengen. We hadden laatst brood in het paviljoen dat helemaal niet gaar was.
  • Keukenmoeder: Ik heb gehoord dat we binnenkort een andere bakker krijgen, dus dan zal het ook wel beter worden.
  • Zuster A: Hoe komt het moeder, dat we tegenwoordig maar zo’n klein stukje spek krijgen. De patiënten mopperen er vaak over.
  • Tuinman: (komt op) Zo, zijn de dames weer eens ontevreden. Ik had van de week een varken van bijna 500 pond schoongewicht. Zulk dik spek (wijst ongeveer een dikte van 5 cm aan). Het was bijna allemaal spek en vet.
  • Keukenmoeder: Ja, dat is het nou net. Dat spek bakt zo geweldig uit dat er zo wat niks over blijft. En dan krijg ik natuurlijk de klachten.
  • Tuinman: Maar dat vet komt toch allemaal maar in ’t eten en daar groeien onze patiënten flink van. Ik hoorde laatst van de dokter, dat een nieuwe patiënt hier in drie weken 14 pond was aangekomen. Nou dit vind ik toch maar geweldig. Maar, â la malheur, dat jullie niet meer groeien, is jullie eigen schuld. Dan moet je maar beter je avondpap eten.
  • Zuster A: Hè ja, elke avond voor je naar bed gaat, een groot bord havermoutpap. Niks voor mij hoor.
  • Zuster B: Nou, als je de hele dag zo hard gewerkt hebt, vind ik het toch wel lekker. Ik heb van de week een gemakkelijke week, ik heb maar 15 uur dienst per dag.
  • Tuinman: Ja, hoe komt het eigenlijk dat jullie hier zo maar staat te lanterfanten, midden op de dag, weet de directeur daar van. Denk er maar om, hij komt hier zo meteen.
  • Zuster B: Het is in orde tuinman. We hebben een half uur vrij wandelen. We zijn namelijk in de waak. Zo meteen kruipen we in ons nestje tot vanavond half tien.
  • Keukenmoeder: Het is nou half twee. Is jullie dienst dan nu al afgelopen?
  • Zuster A: O ja hoor. We zijn gisteravond om tien uur in de waak gekomen en dan hebben we dienst tot vanmiddag 1 uur.
  • Zuster B: Ik vind het wel fijn in de waak, dan heb je overdag nog een ogenblikje voor jezelf. Anders heb je dienst van ’s morgens 6 tot ’s avonds 10.
  • Keukenmoeder: Ik heb gehoord dat de Meisjesvereniging niet erg wil. Dat was in mijn tijd heel anders, toen gingen de meisjes veel trouwer naar de vergaderingen.
  • Zuster A: Ja, maar wanneer moeten we dan naar de Meisjesvereniging. Daar hebben we toch geen tijd voor.
  • Tuinman: Och, waar een wil is, daar is een weg. Maar ja, die meisjes van tegenwoordig kunnen ook nergens meer tegen, ze klagen direct. Dat was in mijn tijd wel anders. 15 uur dienst per dag, wat betekent dat nou. Een tuinman doet 24 uur dienst per dag, die werkt dag en nacht.
  • Zuster A: (terzijde) Ja, op jacht naar appeldieven.
  • Zuster B: Of om te kijken of de zusters lekkere groenten uit zijn tuin gappen.
  • Smid: (komt op) Nou, ik geloof dat de Heren in aantocht zijn, tenminste zie ik de directeur ginds aankomen.
  • Keukenmoeder: Ik vind het toch maar griezelig zo’n paardetram op de Stichting. Ik heb gehoord dat zo’n tram wel 10 KM per uur rijdt. Ik vind het levensgevaarlijk voor de patiënten.
  • Tuinman: Och mens, praat toch niet over dingen waar je geen verstand van hebt.

De Directeur komt op

  • Directeur: Ja mensen, de plechtigheid valt een beetje in het water.
  • Allemaal: Wat dan, Directeur?
  • Directeur: Het paard heeft een hoefijzer verloren en nu is de paardetram met alle genodigden midden in het dorp blijven staan.
  • Keukenmoeder: Nu houdt U dan de toespraken toch maar voor ons, want het is toch eigenlijk wel de officiële opening vandaag.
  • Tuinman: A la malheur, zo denk ik er ook over Directeur. Zeg zusters, gaan jullie eens een eindje achteruit, en sta hier miet zo met de neus bovenop.
  • Directeur: Nou vooruit dan maar. Daar gaat ie dan. Geachte aanwezigen, ja dat van Edelachtbare Heer Burgemeester en achtbare Heren Wethouders kan ik nu wel weglaten, en laat eens kijken…. Heren Directeuren van de Paardetram kan ook achterwege blijven. Dus Hoogeachte Heren, ja er zijn nu ook dames bij, maar daar heb ik niet op gerekend. Nu maar weer verder: Het is slechts luttele tijd geleden dat Dennenoord, alleen nog maar denne-oord was. Sparren en dennen en hei, waar hazen en konijnen en ander wild, wat de natuur in deze omgeving stoffeert, vrij spel had en door mensenvoet nauwelijks betreden oord. Hoe is dit in zo weinige jaren ganselijk veranderd. Maar eertijds het windje speelde door de toppen van de sparren, daar verrezen nu machtige bouwwerken, door mensenhand gesticht. Grootste paviljoenen, een ontzaggelijk hoge watertoren, een kerk met een sierlijk torentje verrezen de een na de ander. En waar voorheen de stilte te horen was, klinkt nu geroezemoes van mensenstemmen en het geluid van de bedrijvige hand van de handswerkman. Vandaag is het wel een hoogtijdag. Vandaag immers wordt Dennenoord wel gans en al verlost uit zijn isolement. Het meest moderne vervoermiddel, dat ooit door mensenbrein werd uitgebracht, de paardetram, doet vandaag zijn intrede op onze Stichting. Niet langer behoeft onze overigens zeer geroemde hit, bouwmateriaal en voedingsmiddel naar de plaats van bestemming te brengen. In het vervolg doet dit moderne transportmiddel het. U zult met mij gevoelen, hooggeachte Heren, dat dit een zeer blijde dag voor ons is. Dit opent wijde perspectieven. Dit alles zal een stempel zetten op onze Stichting. Reeds wijzigden wij de instructies van onze Magazijnmeester. Niet langer is zijn diensttijd vastgesteld in vaste uren. In het vervolg wordt de duur van zijn werktijd bepaald door aankomst van de eerste en laatste paardetram. Het beeld van de Stichting verandert, zeide ik reeds. Streefde Dennenoord door zijn prachtige parkaanleg en zijn welverzorgde sintelwegen, de zusterstichtingen ‘Veldwijk’ en ‘Bloemendaal’ reeds voorbij, wie in het vervolg de trotse hoofdlaan opwandelt, zal gevoelen: deze Stichting gaat met zijn tijd mee, hier wordt iets groots verricht. Ik mag, mijne Heren, daarom ook de hoop uitspreken dat deze dag belofte mag inhouden van een grootste toekomst voor ‘Dennenoord’ en hiermede verklaar ik de paardetramlijn op Dennenoord voor geopend.

Applaus

PROLOOG

Speelt omstreeks 1920, in het cursuslokaal

  • Verteller: 1920, 25 jaar is het geleden dat Dennenoord voor de opname van patiënten werd geopend, zo vangt het jaarverslag van 1920 aan. Van een grootse feestviering kwam echter niets door de ziekte van de toenmalige Geneesheer-Directeur, Dr. P. Wieringa. Wel werd met dankbaarheid teruggezien op datgene wat in die 25 jaar was tot stand gekomen. Tot het jaar 1906 ging de bouw van paviljoenen, dienstgebouwen en ambtswoningen voort. Gebouwd zijn dan de mannenpaviljoenen 1 -11 en de vrouwenpaviljoenen 2 – 18. Bij de watertoren vinden we in die jaren de smederij; de timmerwinkel, het houten geval dat U van enkele jaren nog kent, stond daar toen ook al; de schilderswinkel was gehuisvest in het achterste gedeelte van de stille bedrijven; het voorste gedeelte van dit gebouw was mattenvlechterij; het tegenwoordige linnenmagazijn was strijkzaal; naast de moestuin stond de brandstoffenschuur. In de omgeving van de timmerwinkel stonden varkensstallen. Ziedaar in het kort het Dennenoord van 1920. Wereldoorlog I is uiteraard ook niet ongemerkt aan Dennenoord voorbijgegaan. De Spaanse griep van 1918 velde ook hier zijn slachtoffers. In 1917 is de petroleumverlichting vervangen door electrischlicht. De trouwe petroleumlamp kan naar de zolder verhuizen, of dienst doen als noodverlichting. De inzichten in de verpleging zijn gewijzigd. De omstreeks 1900 beoefende arbeidstherapie wordt, als niet meer strokend met de nieuwere inzichten, verdrongen door de meer moderne bedverpleging. De diensttijden van het verpleegpersoneel zijn nog steeds lang: diensttijden van 16 uur achtereen, zijn niet ongewoon. Elke morgen zien we de hoofden van de paviljoenen, de huisvaders van de mannen-paviljoenen en de hoofdzusters van de vrouwen-paviljoenen hun wandeling maken naar het Hoofdgebouw, voor het rapport met de Geneesheer-Directeur, daarna naar het kantoor van de Huismeester voor het rapport met de Huismeester. Zoals reeds gezegd, voerde Generaal Dr. Wieringa de scepter. Zijn wakend oog ging over alles. Wie te laat op het werk kwam, of te vroeg huiswaarts keerde. Wie fietsen leerde, en zodanig de wegen van Dennenoord dreigde onveilig te maken. Scherp zag hij er op toe, dat de schapen en bokken van zijn kudde streng gescheiden bleven; in dit geval de vrouwelijke en mannelijke leden van het personeel. Wie het waagde een stap te zetten aan de verkeerde kant van de Stichting, werd onverbiddelijk ter verantwoording geroepen en voor herhaling gewaarschuwd. Zelfs was het personeel streng verboden zonder permissie het terrein te verlaten. Wie op heterdaad werd betrapt, werd met een uitbrander haastig huiswaarts gestuurd. Het thans volgend tafereel tracht U een beeld te geven van het Leven op Dennenoord, zo omstreeks 1920.

TWEEDE BEDRIJF

Personen: Zuster Dijkinga; Klaassens; Drok; van de Riet; Broeder van Dalen; van Bergen en de Lange

Zuster Dijkinga en Klaassens komen binnen

  • Dijkinga: Er is nog niemand, zijn wij vroeg of zijn de anderen laat.
  • Klaassens: Nou vroeg zijn wij in elk geval niet, want ik heb er tegen moeten vliegen om klaar te komen.
  • Dijkinga: Ben jij ook in de waak?
  • Klaassens: Ja, gisteravond net in gekomen. Maar vanmorgen hadden we baden tot 12 uur, dus was het hard aanpakken geblazen. Daarna nog eten met de patiënten op zaal en om 1 uur op een holletje naar les.
  • Dijkinga: Ja, en in plaats dat we vanavond nu eens lekker tot half tien kunnen uitslapen, moeten we om acht uur al weer op de bijbellezing zitten bij Ds. Smitt. Poeh, dat betekent weer een kort slaapje. Als Dr. Wieringa ons nou maar niet te lang vasthoudt, maar de vorige week was het half vier, voor we in ’t paviljoen waren.
  • van Dalen: (komt binnen) Goedemiddag, komt Dr. Wieringa vanmiddag niet, dat zou eveneen buitenkansje wezen.
  • Dijkinga: Reken er maar niet op dat buitenkansje, mannetje. Zo vlak voor het examen laat Dr. Wieringa geen cursus schieten.
  • Klaassens: Als het Dr. Wessels nu was, die ziet nog wel eens wat door de vingers.
  • van Dalen: Nou, net als de vorige keer (tegen Dijkinga) o, daar was jij niet bij, maar toen hebben we een prachtige morgen gehad. We waren nog maar pas met de cursus begonnen, toen zei Dr. Wessels plotseling: ‘dachten jullie dat ik met zulk een stel stommelingen cursus wil gaan houden? Ik bedank er stichtelijk voor. Maak maar gauw dat je wegkomt’.
  • Drok en van de Riet: (komen binnen) Waar hebben jullie het over, over de cursus van Dr. Wessels laatst? Fijne man die Dr. Wessels, hebben we een prachtig extra vrij uur gehad.
  • van de Riet: En we hebben een schik gehad. We zijn langs paviljoen 6 en door de tuin van Dr. Flag over het prikkeldraad nog even meegeholpen zijn voorraad appels op te maken.
  • Klaassens: Lekker waren ze.
  • van de Riet: En toen hebben we een prachtige wandeling om de Stichting gemaakt, dwars door de oerwouden heen.
  • van Dalen: Ja, die van de Riet leek wel een woudloper, geen den of struik was veilig voor haar. Ze kroop overal tussen door.
  • van de Riet: Maar schik hebben we gehad.
  • Drok: Ja, en toen hadden we nog een reuze-bof. Vlak bij de Stichting kwam de paardetram met wasgoed, de wastram er aan. Wij met zijn allen er in.
  • van Dalen: En toen de tram van 2.10 achter het Hoofdgebouw arriveerde, sprongen er een stel broeders en zusters uit de wagen.
  • Dijkinga: Gelukkig voor jullie dat de Generaal het niet gezien heeft.
  • Klaassens: Nou dan had er wat gewaaid. Heb je gehoord van de verplegers de Wit en Roos? Die waren ook wat vroeg uit de cursus en wilden nog even een wandeling buiten de Stichting maken. Maar ze hadden buiten de waard, in dit geval de vrouw van de de portier gerekend. Die zag ze gaan, belde de Directeur op en haastig werd de huisvader er achteraan gestuurd om de verloren schapen terug te brengen.
  • van Dalen: Maar dan onze huismoeder. Die meende onder en boven de wet te zijn en ging winkelen in het dorp. Opeens onmoet ze Dr. Wieringa: ‘Wat doet U hier in het dorp moeder? Wilt U wel eens gauw naar Uw paviljoen terug gaan?’

Van Bergen en de Lange komen binnen en horen nog net het laatste

  • van Bergen: Dat verhaal is ook al tot ons paviljoen doorgedrongen en we hebben er om gelachen.
  • van Dalen: (tot de Lange) Zeg man, wat zie jij er uit, je glimt er over.
  • de Lange: Man, ik had vanmorgen de cokesklopbeurt. Van vanmorgen 6 uur tot 12 uur, aan één stuk zitten cokes kloppen.
  • van Bergen: Nou 6 uur is nog geen zes week. Heb je ’t gehoord van die nieuwe verpleger? Die heeft zijn hele proeftijd van zes week zitten cokeskloppen. De huisvader was hem helemaal vergeten en daarom ging hij elke morgen maar weer trouw cokeskloppen.
  • Dijkinga: Dat is ook wat, die arme jongen, ik vind cokeskloppen toch al zulk vreselijk werk, je komt er uit te zien.
  • Klaassens: Ja, moet je horen wat mij laatst overkwam. Ik was de hele morgen aan cokeskloppen geweest en zag er uit als een kolenboer. Mijn hele gezicht en mijn haar, allemaal kolengruis. Sta ik in de patiëntenbadkamer me te wassen, wat natuurlijk niet mocht, komt Dr. Wieringa er opeens aan. Ik kon nog net de badkamer uitvluchten, maar vergat de kam mee te nemen. Dr. Wieringa vindt natuurlijk die kam en vraagt: ‘Wie laat hier zo’n vieze kam liggen?’ Jullie begrijpen dat ik me vlug uit de voeten gemaakt heb.
  • van Bergen: De jonge dokters houden ook nog wel van een grapje. Hebben jullie gehoord wat Dr. Wessels en Dr. Flag laatst met Wigboldus uitgehaald hebben? Die hebben ze in een waszak naar paviljoen 7 gebracht, en daar bij de deur afgezet.
  • Klaassens: Weet je wat Dr. Wessels doet als hij visite bij ons maakt? Dan belt hij ban tevoren op, ik kom er aan. En dan zet de Hoofdzuster alle buiten- en binnendeuren open, en dan fietst hij zo de buitendeur in, de gang over, en zo de zalen op. Dat is een vermakelijk gezicht.
  • Drok: En jullie naderhand maar schrobben om de vloeren weer schoon te krijgen. Maar moet je horen wat een patiënt bij ons tegen de Directeur zei. Hij zei: ‘Weet U wel dokter, dat ze de worst tegenwoordig in mensendarmen stoppen?’ ‘Man, hoe kom je er bij’, zei Dr. Wieringa. ‘Nou, als U worst eet, stopt U het toch ook in Uw darm, dus in een mensendarm’.
  • van de Riet: Net wat voor Dr. Wieringa, ik hoor het hem al zeggen op cursus. Mijn worst in mijn darm. Weet je nog van laatst, toen hij het op cursus had over ‘Mijn kraantje is lek’?
  • van Dalen: En over mijn blaas, hij had het over een varkensblaas, die vol lucht gedaan werd en zei toen: ‘Ik zie mijn blaas al vliegen’.
  • Dijkinga: Ja, en over mijn gat in de muur. Hier heb ik mijn stookapparaat en daar mijn gat in de muur.
  • van Bergen: En toen het mijn beurt was, heb ik maar doodleuk gezegd, daar hebt U Uw stookapparaat en daar Uw gat in de muur. Heel goed, zei hij toen.
  • Klaassens: We hebben gisteren lekkere prei gegeten.
  • de Lange: Prei? Hoe kwam je daar aan?
  • Klaassens: O, zelf opgehaald van de vloeivelden. Het was een beetje bevroren, maar daar wisten we wel raad mee.
  • van Bergen: Dat moest Nimrod niet gezien hebben.
  • Drok: Ja over Nimrod gesproken, we hebben een jonge zuster in ’t paviljoen, en die meende, dat de tuinman zo heette en zei daarom tegen hem: ‘Mijnheer Nimrod, mag ik wat bloemen van U?’
  • van de Riet: Zal die man raar gekeken hebben.
  • van Dalen: Moet je horen, wat er bij ons in ’t paviljoen gebeurde met een jonge verpleger. Hij had gehoord dat je f 2,50 kon verdienen als je een ontvluchtte patiënt opspoorde. Nu, op een goede dag was er een patiënt weg en hij vraagt de huisvader: ‘Mag ik die patiënt opzoeken?’ Hij komt in Schipborg en ziet daar een arbeider op ’t land aan het werk. Hij denkt, dat is de patiënt. Maar die arbeider dacht, dat is vast een ontvluchtte patiënt, want die doet zo raar. En zo hebben ze elkaar opgebracht naar de Stichting, maar beloning kreeg geen van beide.
  • van Bergen: Een extra beloning is overigens wel welkom, met onze f 85,- salaris per jaar.
  • Klaassens: Als je goed je best doet van Bergen, en je slaagt voor je examen, dan wordt je salaris binnenkort tot f 135,- per jaar verhoogd.
  • de Lange: Ja, en dan kost de postloper ook nog iedere keer een dubbeltje voor elke brief die hij wegbrengt naar de vrouwenkant.
  • van Dalen: Eigen schuld man, dan moet je maar niet met vrouwen beginnen. Vrouwen zijn duur.
  • Dijkinga: Met een bord soep is hij anders ook wel tevreden, wat is die postloper gek op soep.
  • van Dalen: Maar waar haal ik een bord soep vandaan? Daar gaat onze huisvader alleen maar over. Hij zegt dan met een plechtig gebaar als hij je bord volschept: ‘Een lepel emolumenten voor jou’.
  • Drok: Ja, ik heb wel eens gehoord dat die huisvader van jullie nog al graag stadhuiswoorden mag gebruiken.
  • van Dalen: Misbruiken zeg maar gerust. Laatst zegt hij tegen een verpleger: ‘Deponeer jij je maar op de dagzaal’. Nou dat heeft die dan ook gedaan. Hij is lang uit op een paar stoelen gaan liggen.
  • de Lange: Ik weet het nog mooier, hij was met vacatie in de omgeving van Haarlem geweest en vertelde toen hij terugkwam, dat hij de urine van Brederode gezien had. Of wij nu al zeiden, U bedoelt de ruïne van Brederode, hij hield star en strak vol, het was de urine van Brederode geweest.
  • Dijkinga: Jongens, pas op! Daar komt de Directeur.
  • Dokter: Goeden middag.
  • Allen: Dag dokter.

Dokter legt zijn horloge rechts van het boek Schermers en links komt zijn sigaar te liggen, die hij na de les traditiegetrouw opsteekt. Tijdens de les mag niet gerookt worden

  • Dokter: Dit is dus de laatste les voor ’t examen. We zullen alles nog wat doornemen. Broeder de Lange U is in paviljoen 5. Wat voor patiënten worden daar verpleegd?
  • de Lange: Rustige patiënten, dokter.
  • Dokter: Juist, rustige patiënten. Wat is in de eerste plaats nodig in paviljoen 5, zuster van de Riet?
  • van de Riet: Toezicht, dokter.
  • Dokter: Juist. En waar moet men aan denken als men in de tuin dienst heeft?
  • van de Riet: Dat de patiënten niet over ’t hek kruipen, dokter.
  • Dokter: Goed zuster. Wat doen we voor ontspanning met deze patiënten, broeder van Bergen?
  • van Bergen: Zondags wat wandelen, dokter.
  • Dokter: Goed, maar waar denken we vooral om wanneer we gaan wandelen?
  • van Bergen: Dat we niet in de nabijheid van vrouwenpaviljoenen wandelen.
  • Dokter: Goed, maar wanneer we nu een wandelende vrouwengroep zien komen, wat doen we dan, broeder van Dalen?
  • van Dalen: Dan lopen we terug of slaan een andere weg in, dokter.
  • Dokter: Juist. Is er nog andere ontspanning dan juist wandelen, zuster Drok?
  • Drok: Ja, dokter. Cokeskruien en in het boslaantje harken.
  • Dokter: Ja dat is goed. We noemen dit arbeidstherapie. Dit is alleen voor enkele patiënten die heel rustig en vooral betrouwbaar zijn hè?
  • Allen: Ja dokter.
  • Dokter: We lezen tegenwoordig dat in het buitenland inrichtingen zijn, waar men met die arbeidstherapie veel te ver gaan. Daar durven ze aan onrustige patiënten een hamer en bijl te geven, om er mee te werken. Zuster Dijkinga, stel je eens voor, als wij onrustige mensen een bijl in de hand gaven, wat zou er dan gebeuren?
  • Dijkinga: Grote ongelukken, dokter.
  • Dokter: Juist. Dan kan beslist niet h`? Onze mensen zijn ziek, en zieke mensen behoren op bed verpleegd te worden. Bovendien zijn deze mensen hier gekomen voor rust, maar niet om te werken hè? Werken op onze Stichting ook vrouwelijke patiënten, Zuster Klaassens?
  • Klaassens: Ja dokter, in de strijkkamer.
  • Dokter: Juist. Daar helpen 7 vrouwen bij het strijken hè? Dan 16 mannen bij het kolenkruien en 9 personen bij het harken, dat is samen 32 wat voor onze Stichting al een hoog persentage is, niet waar? Waar denken we aan bij bedverpleging, broeder de Lange?
  • de Lange: Dat de mensen niet doorliggen.
  • Dokter: Goed. Wat doen we dan als voorbehoedsmiddel?
  • de Lange: Inwrijven met kamferspriritus en talk.
  • Dokter: Juist. Er zijn ook mensen die smeren hè? Wat doen we in zulke gevallen zuster van de Riet?
  • van de Riet: Vastbinden dokter.
  • Dokter: Goed. Waar denken we ook vooral aan bij bedverpleging?
  • van de Riet: Dat het bed goed schoon is dokter.
  • Dokter: Juist, goed. En wanneer ze vuil zijn, wat doen we dan, broeder van Bergen?
  • van Bergen: In bad, dokter.
  • Dokter: Hoe doet men bij het baden? En waar denkt men vooral om?
  • van Bergen: Eerst water in de kuip en dan de patiënt erin.
  • Dokter: Ja, en waar denkt men dan vooral om?
  • van Bergen: Dat het water niet te gloeiend is dokter.
  • Dokter: Goed. Nu is het tijd. Ik wens jullie allen het beste op het examen. Goeden middag.
  • Allen: Dag dokter.

EXAMEN 1920

Dokter en een gedelegeerde zitten in een kamer. De eerste candidaat komt zenuwachtig binnen.

  • van de Riet: (komt op)
  • Gedelegeerde: Gaat U maar zitten. Dit is zuster van de Riet dokter.
  • Dokter: O, juist. U komt uit Groningen hè zuster?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Hoe lang is U bij ons op de Stichting?
  • van de Riet: Ruim een jaar dokter.
  • Dokter: Juist. En U is in paviljoen 18 hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Daar verplegen we hoofdzakelijk rustige patiënten hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: En dan beginnen we met toezicht houden hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Goed. En voorts moet een zuster opletten dat de patiënten schone kleren aanhebben hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Juist. Ook bij de maaltijden is toezicht nodig. Een zuster let vooral op dat het eten eerlijk verdeeld wordt, nietwaar?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Goed. Bij ’t baden denkt de zuster vooral om de temperatuur van het badwater hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: We doen niet eerst de patiënt in de kuip en daarna het water hè?
  • van de Riet: Nee dokter.
  • Dokter: Neen, eerst het water in de kuip en dan de warmte met een badthermometer bepalen hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Anders zouden we onze patiënt lichte brandwonden kunnen toebrengen hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Onze mensen worden op bed verpleegd hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Goed. We hebben ook werkende patiënten hier hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Er zijn in het buitenland inrichtingen, waar ze alle mensen laten werken, zelfs onrustige mensen hè?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: Nu nog één vraag en dan is de tijd om collega hè? Een zuster moet, wil zij een goede verpleegster zijn, eerlijk zijn hè? Voorts betrouwbaar en niet opvliegend, maar altijd rustig, nietwaar zuster?
  • van de Riet: Ja dokter.
  • Dokter: U kunt nu wel gaan. Ze zat er goed in hè collega?
  • Gedelegeerde: Ja, ik moet zeggen, U vraagt nog al veel hoor.

UITSLAG EXAMEN

De Voorzitter van de examencommissie staat op en zegt als volgt:

  • Voorzitter: Het is voor mij als voorzitter van de examencommssie, een zeer aangename taak, U broeders en zusters, namens directie en commissie, hartelijk te mogen gelukwensen met het behalen van Uw diploma. Gedachtig aan het woord, weest blijde met de blijden en weent met de wenenden, zijn ook wij met U blij en willen we aan hen die gezakt zijn denken en hopen dat ze een volgend jaar zullen slagen. Wij wensen U toe, dat gij allen goede verzorgers en verzorgsters moogt wezen, over mensen die ook aan Uw zorgen zijn toevertrouwd.

Hierna komt een broeder even naar voren en zegt:

  • Broeder: (Zenuwachtig) Hooggeachte Heren, Ik, ik, wij, willen …. Ik wil namens alle cursisten U hartelijk dank zeggen voor de genoten lessen. Directeur, mogen wij nu samen naar Paterswolde en vanavond wat later thuiskomen?
  • Directeur: Zegt U maar tegen de huisvader en hoofdzuster, dat ik het goed vind hoor. Ik wens jullie een genoeglijke middag.

PROLOOG

Decor: een huiskamer in een paviljoen

Speelt in 1945

  • Verteller: Weer is het een jubileumjaar, thans staat het 50-jarig bestaan van de Stichting te gedenken, doch weer zijn de omstandigheden zodanig, dat van grootse feestviering geen sprake kan zijn. Wereldoorlog II is pas voorbij en heeft diepe sporen achtergelaten. In November 1945 is zelfs nog een groot gedeelte van de Stichting als hospitaal in gebruik bij de Canadezen. Pas eind Januari 1946 kon dit jubileum op gepaste wijze worden gevierd. Veel is er veranderd in deze laatste 25 jaren.
  • in de jaren 1928-1931 werd het aantal paviljoenen met vier uitgebreid, de paviljoenen 13; 15; 20 en 22. De kerk werd vergroot. In 1935 wordt het Noorder Sanatorium geopend. Ondertussen gaat de verbouwing en verbetering van de oude paviljoenen in de dertiger jaren gestaag door. Het ene paviljoen na het andere, ondergaat van binnen, soms van buiten, een verjonging. Een werkloods voor de arbeidstherapie wordt gebouwd, een nieuwe smederij, een slagerij, later een wasserij, een bakkerij, de centrale keuken wordt vergroot. Dan komt 1940, die aan deze bouwbedrijvigheid een abrupt einde maakt.26 September 1941 wordt het Noorder Sanatorium gevorderd ten behoeve van de Duitse Wehrmacht. Februari 1943 komt de ‘invasie’ van de Bloemendalers, ruim 500 patiënten met personeel van de Stichting ‘Bloemendaal’, werd huisvesting verleend. Begin 1945 wordt geleidelijk aan de gehele Stichting door de Duitsers gevorderd, ten behoeve van een ‘Kriegslazarett’, op 27 Maart vertrekken de laatste patiënten naar Franeker. Dan zijn we Dennenoord kwijt. Gelukkig niet voor lang. Op 13 April worden we bevrijd door de Canadezen, eind Juni vertrekken de laatste Duitsers, 11 December dan de laatste Canadezen. Dan zijn we weer onder elkaar en kan de opbouw weer beginnen. Dat het niet mee valt onder dergelijke omstandigheden een feest te organiseren, toont U het volgende tafareel. Of het inderdaad zo gebeurd is. Och, U weet wel beter, zo werken we op Dennenoord niet.

DERDE BEDRIJF

Decor: stelt een huiskamer voor in een paviljoen, waar een commissie bijeen is, om de feestviering te bespreken.
Personen: Voorzitter, decretaresse, 1 herenlid en 2 damesleden

  • Voorzitter: Dames en Heren, ik heet U allen hartelijk welkom op deze vergadering. U weet het doel van onze bijeenkomst. We willen eens met elkaar praten over het feest dat ons binnenkort wacht, n.l. de herdenking van het 50-jarig bestaan van onze Stichting. Dit feest moet op waardige wijze gevierd worden en op ons rust de taak, dit alles voor te bereiden.
  • Herenlid: Wij zijn dus zo gezeid, de feestvarkens.
  • Secretaresse: Mijnheer de voorzitter ik, protesteer tegen deze benaming. Ik wil me niet vergelijken met zulk een vies en naar beest als een varken, of te wijl een zwijn.
  • Voorzitter: Tut, tut, juffrouw, zo erg bedoelt ons geacht medelid dit n iet. Het is zo maar een staande uitdrukking.
  • Secretaresse: Nou mijnheer de voorzitter, of het nu een staande of liggende uitdrukking is, ik belief hem niet en wens dit niet te notuleren.
  • Herenlid: Ik begrijp niet mijnheer de voorzitter, welk bezwaar de secretaresse heeft tegen de uitdrukking ‘feestvarken’, want in de eerste plaats feesthouden vind ik altijd een prettige bezigheid en in de oorlog lusten we allemaal toch wel graag iets van het varken.
  • Dameslid I: Mijnheer de voorzitter, bij ons in Franeker werd er bijna elke week feest gevierd en we hadden zelfs een clubje dat de ‘Feestvarken’ heette.
  • Voorzitter: Mag ik eens informeren, werd daarbij de klemtoon gelegd op het woord ‘feest’, of het woord ‘varkens’.
  • Dameslid I: Dat weet ik niet meer voorzitter, want ik spreek geen Fries.
  • Voorzitter: Kunnen we dus vaststellen dames en heren, dat ons geacht medelid, toen hij het woord ‘feestvarkens’ op ons toepaste, geen ongeoorloofd woord gebruikte?
  • Dameslid II: Natuurlijk, alleen als de klemtoon gelegd wordt op de eerste lettergreep.
  • Secretaresse: Ik blijf protesteren. Al valt de klemtoon er niet op, het woord ‘varken’ blijft er toch maar staan.
  • Voorzitter: Mag ik dan ons medelid vragen, of hij deze uitdrukking wil terugtrekken?
  • Herenlid: Ik zal de uitdrukking niet weer hardop gebruiken, maar hij zal mij nog wel eens in gedachten blijven.
  • Voorzitter: Niemand van de leden heeft hier iets op tegen? (instemming) Dan kunnen we nu verder gaan. Waar waren we ook gebeleven. O, ja, ik had juist verteld dat wij het feest hier zullen voorbereiden.
  • Dameslid II: In Wagenborgen hebben we ook eens een feestje moeten voorbereiden, maar toen mochten we ook alles proeven van te voren, wat er die avond gegeten en gedronken werd. Hoort dat hier ook bij de voorbereiding?
  • Dameslid I en Herenlid: Daar zijn wij voor, mijnheer de voorzitter, laten we direct beginnen.
  • Voorzitter: Ofschoon ik in principe niet tegen dit voorstel ben, zullen we toch eerst moeten vaststellen wat er die avond en gegeten en geschonken wordt, voordat we kunnen beginnen met proeven.
  • Secretaresse: Ik ben er tegen, we zitten hier niet om te eten en te drinken, maar om te praten.
  • Herenlid: Ze wil geen varken wezen.
  • Voorzitter: Ik moge U er op wijzen, dat U beloofd hebt dit woord vanavond niet weer hardop te bezigen.
  • Herenlid: Ik dacht hardop voorzitter, overigens gebruikte ik het woord ‘feestvarken’ niet, doch alleen maar ‘varken’.
  • Secretaresse: Des te erger, om mij met een varken te vergelijken.
  • Herenlid: Pardon juffrouw, ik heb woordelijk gezegd: ‘ze wil geen varken zijn’, dus juist het tegendeel.
  • Voorzitter: Kunnen we dit incident als geëindigd beschouwen? Dan gaan we nu weer verder. Waar waren we ook weer gebleven? O ja, bij het voorstel van ons geacht lid, om alles te proeven. Wie wil daarover het woord?
  • Secretaresse: Ik heb gezegd dat ik er tegen was.
  • Voorzitter: Nog meer tegenstanders?
  • Herenlid: En ik ben er voor. Ik zou best zin in een stukje gebak hebben.
  • Secretaresse: Ik protesteer dat hij het nu al over een gebakje heeft, voordat de commissie zich in de meerderheid uitgesproken heeft, dat er die avond gebakjes gegeven worden.
  • Voorzitter: Ik heb zo pas ook al betoogd, dat we het eerst eens moeten zijn, over wat er die avond gegeven zal worden, voordat we kunnen gaan proeven.
  • Secretaresse: Ik ben er op tegen dat er die avond iets gegeven wordt. U hebt zopas gezegd, dat het feest op waardige wijze gevierd zal worden. Maar dan moet het niet ontaarden in een drinkgelag en eetpartij.
  • 3 leden: Maar daar voelen wij niks voor. We kunnen de mensen niet op een droogje laten zitten.
  • Voorzitter: Ik geloof dat hier een misverstand in het spel is. Op waardige wijze secretaresse, behoeft nog niet uit te sluiten, dat we ook iets geven te eten en te drinken.
  • Secretaresse: Ik blijf bij mijn mening.
  • Herenlid: Maar dan ga ik bedanken als lid van de feestcommissie.
  • Dameslid I en II: En ik ook.
  • Voorzitter: Zo komen we niet verder. Er moeten vanavond zaken gedaan worden. Is de secretaresse tegen elke consumptie?
  • Secretaresse: Hoogstens een kop koffie met koek, meer in geen geval.
  • Herenlid: Ik protesteer dat de secretaresse nu reeds gaat bepalen wat er die avond gegeven zal worden, voordat de meerderheid zich daarover uitgesproken heeft.
  • Dameslid I: En ik vind dat een droge boel.
  • Dameslid II: In Wagenborgen waren we het heel anders gewend.
  • Secretaresse: Hebben de andere leden wel overwogen dat als we meer geven, we de begroting zullen overschrijden?
  • Herenlid: We rekenen straks wel eens uit hoe we uitkomen. Maar ik vind dat de mensen het die avond goed moeten hebben.
  • Dameslid II: En ik vind dat we als commissie ook wel eens wat mogen proeven. In Wagenborgen ….
  • Voorzitter: Ik moge U er op wijzen dat we nu niet meer op Wagenborgen zitten, maar op Dennenoord.
  • Dameslid II: Ja maar in Wagenborgen ….
  • Voorzitter: (klopt af) Wagenborgen is niet aan de orde. We gaan nu verder, waar waren we ook gebleven. O ja, we waren het thans allen over eens, dat ze wel iets moeten geven. Nu gaat de vraag wat het zijn moet.
  • Secretaresse: Ik stel voor een sub-commissie te benoemen, die deze zaak nader onder het oog zal zien.
  • Voorzitter: Dat voorstel lijkt me goed toe. Ik zou als leden willen voorstellen de secretaresse en de voorzitter.
  • Herenlid: Voorzitter, daar ben ik op tegen, ik wil er bij wezen om te horen wat er bekokstoofd wordt.
  • Dameslid II: proeven alleen de leden van de sub-commissie? Of alle leden van de commissie?
  • Dameslid I: Ik ben niet tegen een sub-commissie, maar wel tegen de door U voorgestelde samenstelling. Waarom mogen wij daar niet bij wezen?
  • Voorzitter: Zo komen we niet verder. Wie heeft een ander voorstel?
  • Herenlid: Ik wil ook lid van de sub-commissie wezen.
  • Dameslid I en II: En ik ook.
  • Voorzitter: Maar we kunnen toch niet allemaal lid van de sub-commissie worden, want dan is het geen sub-commissie meer.
  • Secretaresse: Ik geloof dat we eerst beter over iets anders kunnen spreken.
  • Voorzitter: Dat geloof ik ook. We laten het punt van de consumptie dus eerst even rusten en komen daar straks op terug. Wie wenst het volgende punt aan de orde te stellen? Wat wordt er die avond gedaan?
  • Dameslid II: Voorzitter, ik ken nog een mooi liedje, dat heb ik Wagenborgen ook eens gezongen. en dat vonden ze daar erg mooi. Het heette: Het hutje aan de zee.
  • Dameslid I: Nou, ik heb in Franeker eens meegedaan aan een pantomine.
  • Herenlid: Een stille pantomine, zonder praten?
  • Dameslid I: Ja, we zeiden er niks bij. En we hadden witte lakens om ons heen, met kaarsjes in de hand. Mooi dat het was, de mensen zaten allemaal te griezelen in de zaal.
  • Herenlid: Maar we moeten geen griezelverhalen hebben op dat feest. Neen, ik heb nog wel een ernsige voordracht, getiteld ….
  • Secretaresse: Ik ben er tegen dat de commissieleden die hele avond zullen vullen. Ik geloof dat we andere mensen ook in de gelegenheid moeten stellen, iets ten beste te geven. Wij zitten hier alleen maar om de zaak voor te bereiden.
  • Herenlid: Maar bij dat voorbereiden behoort toch ook het vaststellen van het programma.
  • Voorzitter: Ik ben ook van mening dat we hier zaken moeten doen en met een vast omlijnd voorstel moeten komen.
  • Secretaresse: Ik blijf bij mijn mening, dat het hier niet de plaats is, het programma vast te stellen. Wij moeten de zaak alleen maar voorbereiden. Laten we voor de verdere uitwerking een sub-commissie benoemen.
  • Voorzitter: Wie  moeten er dan zitting nemen in die sub-commissie?
  • Secretaresse: Die leden van de commissie, die zelf niet iets willen uitvoeren die avond.
  • Herenlid: Daar ben ik tegen, want dan worden dat weer de voorzitter en secretaresse.
  • Dameslid I: Waarom mogen wij er niet bij zijn?
  • Dameslid II: In Wagenborgen ging dat heel anders.
  • Voorzitter: We komen zo niet verder. We zullen met het benoemen van deze sub-commissie nog even wachten. Het volgende punt wat we bespreken moeten is: zullen we één, twee of meer avonden feest geven.
  • Herenlid: Ik stel voor, een hele week. Als je wat doet, moet je het goed doen.
  • Dameslid I: Maar wat moeten we die hele week uitvoeren? Ik kan toch niet elke avond hetzelfde stukje weer doen, dat zullen de mensen toch wel vervelend gaan vinden. Niet dat het geen mooi stukje is, want in Franeker vonden ze het prachtig, en de hele zaal zat te griezelen.
  • Secretaresse: Ik protesteer er tegen, dat dit commissielid nu reeds uitmaakt, dat haar stukje zal worden opgevoerd, terwijl er nog niet eens een sub-commissie benoemd is.
  • Voorzitter: Afgezien van de bezwaren, geloof ik toch ook dat het niet juist is, thans reeds dergelijke detailpunten te gaan bespreken. Het gaat thans om de vraag hoeveel avonden houden we feest? Wie heeft een voorstel?
  • Dameslid II: In Wagenborgen deden we het heel anders, daar hadden we zo af en toe een feestje, zo om de week. Kunnen we dat hier ook niet doen? En dan b.v. een half jaar lang? Eigenlijk is dit toch een jubileumjaar, dus om het nu in één week af te maken, vind ik wel wat kort.
  • Voorzitter: Dat is een andere zienswijze. Wie wil zijn mening daarover zeggen?
  • Secretaresse: Voorzitter, ik ben daar tegen. Hoeveel geld gaat dat wel niet kosten? Laten we dit voorstel maar aan de kant zetten.
  • Dameslid II: O, dat is een voorstel van mij, en daar deugt natuurlijk niets van. Nou, ik weet wel dat in Wagenborgen ….
  • Voorzitter: (klopt) Hier is niet de plaats dames en heren, om elkaar in de haren te vliegen. Wie heeft nog meer over dit voorstel?
  • Herenlid: Het lijkt mij zo kwaad niet voorzitter. Zolang er feest is, moet er ook een feestcommissie zijn en op deze manier houden we het een flink poosje uit.
  • Dameslid I: En ook zo lang doorproeven. Elke vergadering koffie met koek. Ik ben er voor.
  • Secretaresse: Voorzitter, ik ben er tegen. Dit voorstel krijgen we er toch niet door. Dat kost te veel geld.
  • Voorzitter: We stappen voorlopig maar van dit onderwerp af en gaan verder met onze bespreking. Wie moeten we uitnodigen voor het feest? In de eerste plaats het personeel. Met hun vrouwen, voorzover ze getrouwd zijn?
  • Dameslid I: Een de verloofden van de zusters dan, mogen die niet meekomen?
  • Herenlid: Wat hebben die lui er mee te maken, ik ben er sterk tegen.
  • Secretaresse: Ja voorzitter, ik ben er ook tegen. Hoeveel mensen krijgen we dan wel niet.
  • Dameslid I: Nou, als mijn verloofde niet mag komen, kom ik ook niet. Dan vind ik er niks aan.
  • Voorzitter: Laten we beginnen bij het begin. Al het personeel dus. Ook de vrouwen van de getrouwden?
  • Dameslid I: Als de verloofden niet mogen komen, dan de vrouwen ook niet.
  • Voorzitter: Ik wijs er op dat de zaak van de verloofden nog niet aan de orde is. Eerst dus de vrouwen.
  • Dameslid I: Ja, maar als ik nu voor stem, stemt hij bij de verloofden tegen en daarom stem ik er nu tegen.
  • Dameslid II: Ja, maar als de vrouwen niet komen, komen de verloofden er in geen geval, dus ik stem voor.
  • Secretaresse: Ik ben voor geen van beide, het is een feest voor ons en dan hoeven we er geen anderen bij te halen.
  • Herenlid: Als mijn vrouw thuis moet blijven, kom ik ook n iet. Want dan krijg ik vast en zeker ruzie thuis.
  • Voorzitter: Wie is nu eigenlijk voor en wie tegen het andere? Ik kan er niet meer uitkomen. Wie is tegen de vrouwen?
  • Dameslid II: Voorzitter, in Wagenborgen waren de vrouwen er altijd bij en dat was erg gezellig.
  • Dameslid I: En in Franeker waren er nooit vrouwen bij en dat was nog veel gezelliger.
  • Herenlid: Jullie hadden daar immers niet eens vrouwen, hoe wilde je die dan uitnodigen?
  • Voorzitter: We schieten zo geen steek op. We zullen voorlopig dit punt laten rusten.
  • Herenlid: Ik wel wel eens weten hoe het met mijn kinderen moet. Mogen die ook meekomen? Ik heb er één van 16, van 12, van 8, van 3 en ééntje van 1 jaar/ Tot hoever mogen ze meekomen?
  • Dameslid I: Nou, die van 1 jaar lijkt me wel wat lastig om mee te nemen. Zou U die niet thuislaten?
  • Dameslid II: Ja, die hele kleine kinderen hadden we er in Wagenborgen ook nooit bij. Dat lijkt me niet zo geschikt.
  • Secretaresse: Voorzitter, ik wijs er op, dat deze leden nu al over een leeftijdsgrens spreken, terwijl er nog niet uitgemaakt is of er wel kinderen mogen komen.
  • Voorzitter: U hebt gelijk secretaresse, we stellen dus eerst aan de orde de vraag: komen er kinderen of niet? Wie wil het woord.
  • Dameslid I: Als mijn verloofde niet komen mag, wil ik er ook geen kinderen.
  • Voorzitter: De zaak van de verloofden is niet meer aan de orde, het gaat over de kinderen.
  • Dameslid I: Ja maar voorzitter, hij wil nou zijn vrouw en al zijn kinderen het liefst maar meenemen en gunt mij niet eens dat ik mijn verloofde meeneem. Ik vind dat erg onbillijk.
  • Secretaresse: Zullen we een sub-commissie benoemen, die uitrekent hoeveel mensen we komen als:
    1. het personeel alleen komt;
    2. de kinderen van het getrouwde personeel meekomt;
    3. de vrouwen van het getrouwde personeel meekomt;
    4. de verloofden meekomen.
  • Dameslid I: Na 2. de vrouwen, moet eerst 4. de verloofden komen, want die hebben meer recht dan de kinderen.
  • Herenlid: Dat wil ik nog wel eens zien, waarom hebben die meer recht? Nee voorzitter, ik ben ervoor dat het voorstel ongewijzigd gehandhaaft blijft.
  • Dameslid II: Kunnen we niet een avond geven voor de vrouwen, een avond voor de verloofden en een avond voor de kinderen? Per week? Dan zijn we meteen uit de moeilijkheden.
  • Secretaresse: Ik moet dit laatste plan als totaal onaanvaardbaar verwerpen.
  • Dameslid II: Jij hebt het niet alleen te zeggen, al ben je dan ook secretaresse. Ik vind voorzitter, dat de secretaresse een veel te hoge toon aanslaat.
  • Herenlid: Dat heb ik de hele avond al gevonden voorzitter. En als dat zo doorgaat, bedank ik als lid van de commissie.
  • Voorzitter: Ik geloof niet dat dit op het ogenblik aan de orde is. Ieder lid kan vrijmoedig zijn mening zeggen. Met welk voorstel waren we bezig?
  • Secretaresse: Met dat van de sub-commissie.
  • Dameslid II: Met mijn voorstel van 3 feesten per week.
  • Herenlid: Nietwaar, met de houding van de secretaresse.
  • Voorzitter: Ik moet ernstig bezwaar maken tegen de houding van enkele leden, die telkens weer zaken aan de orde stellen, die reeds afgedaan zijn.
  • Herenlid: Welke zaken zijn al afgedaan voorzitter? Ik geloof van nog géén één.
  • Voorzitter: U moet zich niet bemoeien met de leiding van de vergadering.
  • Herenlid: Doe ik ook niet. Ik constateer alleen maar een feit.
  • Voorzitter: Dat behoeft U als lid niet te doen, dat doe ik als voorzitter wel. Maar we moeten verder, wie heeft nog iets op te merken?
  • Dameslid I: Ik heb ook nog een voorstel ingediend, wanneer komt dat aan de orde?
  • Voorzitter: Ik weet niet meer, wie wat voorgesteld heeft, en stel daarom voor de kwestie van wie er wel en niet komt, uit te stellen tot een volgende vergadering.
  • Herenlid: Maar ik neem in elk geval mijn vrouw mee.
  • Dameslid I: En ik mijn verloofde.
  • Voorzitter: (klopt) Dames en heren, ik constateer dat we vanavond een vruchtbare bespreking hebben kunnen houden. We zijn een flink stuk verder gekomen vanavond. In een geest van vriendschap en onderling begrip, hebben we verschillende zaken met elkaar mogen doorspreken. Dit geeft hoop dat we voorlopig vooruit kunnen en dat we nog menige commissievergaderingen in goede harmonie kunnen houden. Wanneer zullen we weer vergaderen? Vandaag over een week?
  • Herenlid: Dan kan ik niet voorzitter.
  • Voorzitter: De avond daarvoor dan?
  • Dameslid I: Dan ben ik verhinderd voorzitter, want dan komt mijn verloofde.
  • Voorzitter: Dan een avond later, morgen over een week?
  • Dameslid II: Dan kan ik niet, want dan hebik een feestje in Wagenborgen.
  • Voorzitter: Over tien dagen?
  • Secretaresse: Zullen we niet een sub-commissie instellen, om na te gaan op welke avond alle commissieleden knnen?
  • Voorzitter: Ja, laten we dat maar doen. Leden van deze sub-commissie worden voorzitter en secretaresse. Akkoord? Eind goed, al goed. Ik sluit hiermede de vergadering.

PROLOOG

Decor: studio ‘Radio Dennenoord’

1955

  • Verteller: En zo zijn wij dan weer terug in 1955. De historie van de laatste 10 jaar ligt zo kort achter ons, dat ik mij ontslage acht, U daarvan iets te vertellen. Er is sinds 1895 zo het een en ander veranderd. De hondekar, de hit, de paardetram is vervangen door vrachtauto, tractor en bestelwagen. De inzichten in de verpleging zijn gewijzigd. Wat men vroeger onmogelijk achtte, is tegenwoordig heel gewoon. Of is er toch niet zo heel veel veranderd, en hadden onze voorouders van 1895 het nog niet zo bij het verkeerde eind? Ik laat het antwoord aan U over. Van radio hadden ze toen in elk geval nog nimmer gehoord. Wij spreken vandaag alsof het de gewoonste zaak ter wereld is, van Radio Dennenoord. Laten we eens tot het domein van deze radio-mensen doordringen en er getuige van zijn, hoe zij hun moeizame arbeid verrichten. En mocht U dan van uit die studio eens een klank opvangen, die U persoonlijk minder prettig in de oren klinkt, neemt U dan van mij aan, dat, dat niet voor Uw oren bestemd was. Thans bent U aangesloten met Radio Dennenoord.

VIERDE BEDRIJF

Decor: stelt voor de studio van Radio Dennenoord
Personen: D. v.d. Berg; M. Rodenboog; F.Driesens; H. de Groot; J. Boersma; H. Teyema; L.M. Wetsteyn en J. Wiechers

  • B: Zo, onze uitzending schiet al weer mooi op, de wedstrijd is nu klaar. We krijgen dus nu de samenstelling van het restaurant. Tussen haakjes, waren er nog reacties op de vorige uitzendingen van het restaurant?
  • R: Ja, ik hoor steeds meer waardering voor deze uitzending. In de paviljoenen wil men deze uitzending niet meer missen, er wordt zeer intensief naar geluisterd.
  • T: Ieder wacht natuurlijk in spanning, wanneer hij of zij aan de beurt komt.
  • D: Om er doorgehaald te worden.
  • R: Nou doorgehaald, we spreken hier toch alleen maar de waarheid?
  • D: Natuurlijk, maar iedereen hoort niet even graag de waarheid.
  • B: Waren er nog reacties op bepaalde onderwerpen?
  • Bo: Ja, zuster Heuver snapt nog nooit waar haar schoenen gebleven zijn, en ze vraagt daarom de radio-commissie haar behulpzaam te zijn met zoeken.
  • B: Ja, daar kunnen we ons niet mee inlaten, men moet nooit oude schoenen weggooien voor men nieuwe heeft. Doe ik ook niet. Maar laten we nu verder maar geen oude schoenen uit de sloot halen, anders komen we vanavond niet klaar. Wie weet iets voor het restaurant?
  • R: Ik hoorde dat Dr. Doff laatst op een schoen en een slof door het hoofdgebouw liep, wat zou daar de oorzaak van geweest zijn?
  • D: Hopelijk toch geen onbetaalde schoenmakersrekening?
  • W: Misschien dat hij het in het vervolg op zijn slofjes af kan?
  • B: Ik vind dit niet geschikt voor een uitzending. Stel je voor, je kunt zoiets toch niet aan de grote klok hangen. Nee, dat moet er maar niet in.
  • R: Hebben jullie gehoord dat Dr. Speelman de uitzending van ons restaurant zo vreselijk flauw vindt? Hij moet gezegd hebben, de grapjes zijn soms nog wel aardig, maar de manier waarop gespeeld lijkt maar niks.
  • We: Nou, dat vind ik niet aardig, want die lui hebben zo hun best gedaan.
  • G: Ja, zo zie je weer, ondank is werelds loon.
  • T: Over Dr. Speelman gesproken, men zegt dat hij niet langer zo vroeg naar bed wil ’s avonds. Hij schijnt te veel slaap te krijgen. In het vervolg gaat hij niet voor tien uur naar bed.
  • B: Maar we zitten nu maar een beetje te roddelen over de mensen, maar zo schieten we niet op met ons restaurant. Wie weet er wat?
  • T: Hebben jullie gehoord dat er laatst in een paviljoen een wedstrijd gehouden is tussen jonge aspiranten, wie het beste tegeltjes kan afnemen.
  • We: Welk paviljoen was dat dan?
  • T: Dat weet ik niet meer, maar het zal in elk geval wel een paviljoen geweest zijn, waar veel tegeltjes af te nemen zijn.
  • G: Maar ik dacht dat de zusters hier kwamen voor de verpleging en niet voor tegeltjes af te nemen.
  • R: Ja, daar bent U nou een man voor, maar een meisje kan niet eerder een goede verpleegster worden, voordat ze goed tegels af nemen kan.
  • G: Ja, daar ben ik zeker een man voor. Daar begrijp ik niets van.
  • R: Ja, maar ze leert ook niet voor zichzelf, maar alleen maar om anderen, b.v. patiënten het goed te kunnen leren.
  • B: Het lijkt mij wel leuk toe, zo’n tegel-afnemen wedstrijd. U moet nog eens gewaar zien te worden welk paviljoen dat geweest is, dan gaan we daar met de tape-recorder heen, voor een opname.
  • D: Waar een hoofdzuster tegenwoordig al geen verstand van hebben moet. Zelfs van het organiseren van wedstrijden.
  • W: Daarom is de opleiding voor een hoofdzuster tegenwoordig ook zo zwaar, en moeten deze voor en na een stafcursus volgen.
  • G: Ja, dat zullen prima hoofdzusters zijn, die zo’n stafcursus gevolgd hebben, wat ze daar al niet leren. Het vraagt dunkt me heel wat van hen om die cursus te volgen.
  • We: De resultaten zijn er dan ook naar. Maar ik heb gehoord dat zuster Heuver het volgend jaar zelfs een studie-reis gaat maken naar Canada.
  • W: Een studiereis naar Canada? Dat is niet mis. En over welk onderwerp gaat dat dan speciaal?
  • T: Dat heb ik gehoord, het juiste onderhoud vandagzalen.
  • G: Nou, ik heb gehoord dat ze dat in Canada op een heel speciale manier doen. Daar nemen ze een tuinslang en gaan daar de wanden en vloeren van de zalen mee afspuiten, tot er zowat een halve meter op de vloer staat.
  • W: Dan moeten de zusters of wie die schoonmaakbeurt geeft, zeker pootjebaden.
  • G: Inderdaad, de zusters droegen hier vroeger wel klompen bij de schoonmaak, maar in Canada lopen ze er op blote voeten bij.
  • R: Nou ik hoop maar dat zuster Heuver niet al te veel gekke dingen daar op doet in Canada, want dat lijkt me toch wel een rare manier van zalen schoonmaken toe.
  • We: Zulke gekke dingen zullen ze hier op Dennenoord toch nooit doen.
  • W: Over pootjebaden gesproken, weten jullie dat Dr. de Wilde een groot voorstander van zwembaden is voor de patiënten? Hij wil hier allemaal overdekte zwembaden zien op Dennenoord, en natuurlijk ook een paar natuurbaden.
  • T: Ben ik direct voor, dan kunne wij er ook fijn gebruik van maken. Hoeven we niet meer naar ’t dorp.
  • D: We zullen dan allemaal prima zwemmers en zwemsters op Dennenoord krijgen. Allemaal kampioenen voor de Olympiade.
  • R: Maar heb je dat wel goed verstaan van Dr. de Wilde, je spreekt hem niet vaak. Ik meen iets opgevangen te hebben van vliegvelden voor zweefvliegen.
  • G: Mensen, we gaan hier een grote toekomst tegemoet op Dennenoord: zwembaden, vliegvelden. Straks nog een circuit voor auto’s.
  • D: Nou, dat laatste is ook wel nodig, nu het aantal auto’s zich maar steeds meer uitbreidt op de Stichting.
  • R: Wat bedoelt U, van de Stichting of bij de particulieren?
  • D: O, beide.
  • We: Nou, ik hou me voorlopig nog maar bij de bromfiets.
  • B: Ja mensen, ik vind het maar levensgevaarlijk worden met al die bromfietsen op het terrein. Daar mag zo langzamerhand wel verkeerspolitie bij komen. Maar we schieten nog niet zo hard op met ons restaurant. Wie heeft er nog een onderwerp?
  • D: Ja, ik weet nog een nieuwtje, dat kan er zeker in. Zuster Bos is beschermvrouwe geworden van de nieuwe konijnefokvereniging.
  • B: Nou, dat vind ik prachtig voor haar, als één het waard is dan zij zeker wel. Want ze heeft het daar op de Heuvel een prachtverzameling raskonijnen.
  • G: Ja, ze lijkt mij, voor zover ik er verstand van heb, wel zeer deskundig op dit gebied.
  • We: Ik heb gehoord dat ze een contract heeft met de Huismeester, en dat er tegen de kerstdagen zoveel konijnen worden geslacht, dat we allemaal een boutje krijgen.
  • Bo: Dat is natuurlijk het werk van de voedingscommissie, wat doet die prachtig werk.
  • R: Weten jullie wat het devies is van de voedingscommissie? Hebt gij klachten zeg het ons, zijt gij tevreden, zegt het anderen.
  • Bo: Maar ze zullen het toch ook wel eens tegen de voedingscommissie willen zeggen, als ze tevreden zijn?
  • R: Natuurlijk wel, maar de commissie wil zelf van geen lof weten.
  • D: Wat doen die lui in de voedingscommissie eigenlijk? Doen ze daar de hele dag niks dan proeven?
  • B: Welnee man, dat zou je hun dan dan toch zeker moeten aan zien.
  • D: Over dikke mensen gesproken, ik vind dat Tadema er maar slecht uitziet de laatste tijd. Zal het komen doordat de zorgen voor het paviljoen hem zo drukken?
  • G: Ja, over zorgen gesproken. Is het jullie opgevallen, dat vader Moeken er zo slecht uit zag, toen hij van het kamperen terugkwam?
  • R: Ook geen wonder, hij sloofde van de vroege morgen tot de late avond. Het overige personeel had maar een bruin leventje. Hij nam hun alle werk uit handen.
  • Bo: Dat moet zo’n man toch ook niet doen. Laten de anderen ook eens de handen uit de mouwen steken.
  • G: Er is van de week ook weer een fiets gestolen bij een paviljoen.
  • We: Fiets gestolen? Hoe kan dat nu. Heeft die dief de fiets dan op zijn nek genomen? Alle fietsen staan hier toch op slot?
  • R: Ik begrijp het ook niet, want er is nooit iemand van het personeel die zijn fiets onbeheerd laat staan.
  • B: We kunnen dit niet opnemen, want we moeten man en paard noemen. Jullie moeten eerst nog maar eens precies informeren van wie die fiets geweest is. Roddelpraatjes nemen we niet op.
  • Bo: U had het zo pas over opnemen van die wedstrijd in tegeltjes-afnemen. Zouden we als radio-commissie niet eens een aantal wedstrijden kunnen organiseren?
  • B: Welke bijvoorbeeld?
  • Bo: Nu, ik denk bijvoorbeeld aan vloerenpoetsen. Wie is kampioen hier op de Stichting in het hanteren van de judas?
  • D: Dat lijkt me een pracht sport. Nog beter dan volleybal en tennissen.
  • W: Ja, dan moeten daar ook een trainer bij hebben. Juiste lichaamshouding, goede aanpak van de steel, enz.
  • T: En dan elke Zaterdagavond, 2 paviljoenen tegen elkaar laten spelen.
  • We: Het paviljoen dat het beste vloerenpotst, krijgt de taart.
  • Bo: En het andere paviljoen de gard.
  • B: We krijgen op Dennenoord zo langzamerhand toch wel een variatie in sport en spel. Tennissen, volleybal en nu vloerenpoetsen.
  • We: Ik ken zusters die niets liever doen, dan de hele dag vloerenpoetsen.
  • D: Wat bedoelt U, doen of laten doen?
  • G: Erg schoon zijn de mensen hier op Dennenoord toch niet, vind ik. Ik hoorde laatst dat het souterrain van het Noorder-Sanatorium bijna nooit schoongemaakt wordt. De zusters vragen elke morgen aan zuster Veenstra: ‘mag ik a.u.b. de kelder eens schoonmaken?’ Maar die weigert het ook elke morgen.
  • B: Mensen, we gaan hier niet roddelen over anderen. Stel je voor, dat we zoiets zouden opnemen. ’t Is maar goed dat het zuster Veenstra is, anders zouden we als radio-commissie wat te horen krijgen.
  • R: Had de radio-commissie daar wat mee te maken?
  • T: Wel nee, maar laten we nu eens over de mensen praten.
  • D: Ja, de mensen. Wat hebben we van ’t jaar al een feest gevierd. Behalve het jubileum van de Stichting, het veertig jarig-dienst jubileum van Krans. Dat was een feest, want als er één feest kan vieren dan is het Krans wel.
  • G: En van ’t Land niet te vergeten. Hij heeft er zelfs een gouden speldje van de A.N.W.B. aan overgehouden.
  • R: Maar ik vond het niet leuk, dat ze die man de hele dag uitsmijters hebben laten eten, terwijl hij ze helemaal niet lust.
  • D: Uitsmijters, wat zijn dat voor dingen? Nooit van gehoord.
  • R: Jullie hebben het jubileum van Miedema nog vergeten. Wat was die man blij met zijn nieuwe model scheerkwast, hij schijnt daar vijf mensen tegelijk mee te kunnen inzepen.
  • D: Ja, en het tragische er van is, dat hij nu niemand meer hoeft in te zepen, want hij heeft zich er zelf uitgekwast.
  • We: Zelf uitgekwast? Hoe bedoelt U dat?
  • D: Nu, de patiënten zeggen tegenwoordig, we scheren ons zelf wel, we hebben ook geen kapper meer nodig.
  • B: Ja, dat vind ik een geweldige vooruitgang. Dan doen wij toch ook. Ons zelf scheren.
  • R: Maar het mooiste feest vond ik toch wel, dat van zuster Sijtstema. Mensen, ’s avonds een feestelijke serenade van de Postharmonie uit Groningen. Dat gebeurt niet iedereen.
  • B: We zitten hier nu gezellig te praten, maar op deze manier krijgen we onze uitzending niet klaar. Ik heb nog geen enkel punt voor het restaurant.
  • R: Ik vind het ook maar een moeilijke opgave, zo’n uitzending in elkaar zetten. De mensen moesten eens weten, hoe we er over zitten te zwoegen.
  • G: Ja, hoe lang zijn we nu al bezig, en we hebben nog niets op band.
  • B: Vooruit mensen, kom eens met wat voor de dag. Weet U niets, zuster Rodenboog? U ontvangt daar zoveel bezoek in paviljoen 10. Buitenlanders bij de vleet.
  • W: Ja, paviljoen 10 is wel de glorie van Dennenoord op het ogenblik. Maar het mag gezien worden, als je het mij vraagt.
  • R: Nu, we hebben zo langzamerhand al heel wat vreemdelingen gehad, Pakistan, Zweden, West-Duitsland, België. Ik weet het allemaal niet eens.
  • D: Ik herinner me, dat we in 1945 voor het 50-jarig jubileum een revue hebben gegeven, en dat we toen met trots gesproken hebben over onze scheve toren van Pisa, dat was de watertoren, die scheef dreigde te groeien. Maar de glorie van de watertoren is nu wel totaal verdrongen door de glorie van paviljoen 10.
  • Bo: Ik meende anders dat Dennenoord groot geworden was, door zijn wasknijpers. Dat hebben ze mij altijd verteld.
  • We: Ja, voor ik hier was, wist ik al dat Dennenoord de beste wasknijpers van heel Europa maakte.
  • D: Ik heb gehoord dat Broerse met wasknijpers op staat en naar bed gaat.
  • R: Hoe doet hij dat dan?
  • D: Ja, dat weet ik ook niet.
  • G: Nu gaat mij een lichtje op. Gaan daarom misschien al die hoofdzusters naar het buitenland, om wasknijpers te verkopen? Als je tegenwoordig een paviljoen belt om een sterktebriefje, hoor je: ‘O, de hoofdzuster is in Egypte of Joegoslavië of Amerika’.
  • W: Nu, op die manier maken ze hun buitenlandse reizen wel productief, en kan de arbeidstherapie hier op Dennenoord weer vooruit.
  • B: Mensen, ik hou er mee op. Hoe lang zitten we nu al te leuteren, en we hebben nog geen enkel aardig ding voor het restaurant. Ik ga, dunkt me, Zaterdagavond maar een extra muziek-uurtje draaien, en zeg dat het restaurant wegens de festiviteiten gesloten is.
  • R: U hebt gelijk, laten we maar ophouden. De mensen moesten eens horen, hoe ze vanavond over de tong gegaan zijn. U had de microfoon toch hoop ik niet aan staan?
  • B: Ik kijk wel uit, de mensen hoeven niet alles te horen wat we hier bespreken.

En hiermede dames en heren, hebt U weer geluisterd naar Radio-Dennenoord.
Tot een volgend jubileum.

EINDE

Lentis Erfgoed is onderdeel van Lentis.