Lentis Magazine, 4-2021
Belangen werknemer en werkgever gelijk
Barmhartigheid of werk?
Door Rense Schuurmans
De Vereniging tot Christelijke Verzorging tot Krankzinnigen waartoe Dennenoord behoorde had een duidelijke visie. De christelijke verzorging van krankzinnigen was volgens hen geen werk maar een daad van barmhartigheid. ‘De barmhartigheid is geen bedrijf en schept ook geen bedrijf’ lezen we op pagina 26 van het jaarverslag over 1918. ‘Er is dus geen sprake van werknemers of werkgevers. Een andere verhouding dan dezelfde liefde van Christus, waaruit alle actie van barmhartigheid voorkomt, is onjuist’.
Door liefde bewogen
Dat de Vereniging weinig ophad met vakverenigingen laat zich raden; immers barmhartigheid in welke vorm dan ook is geen vak, een organisatie van vakgenoten is dan ook niet aan de orde. ‘Iemand kan zeer vakkundig en bekwaam zijn, kan alle benodigde vaardigheden bezitten maar ‘het wezen’ missen, want niet door de liefde bewogen. Zulk een man kan een goed loondienaar zijn en als zoodanig ook nuttig wezen, maar in den dienst der ontfermende liefde behoort hij niet’ (1). De Vereniging is overtuigd van haar gelijk, want ze baseert zich ‘op grond der Schrift’; haar duiding is de ware. Op de vraag of het personeel dan rechteloos is, volgt een voluit nee. De belangen van werkgevers en werknemers komen in hun opvatting overeen. De organisatie wordt voorgesteld als een organisch verband. ‘Het personeel kan het bestuur zien als zijn vaderlijk hoofd en voor het bestuur volgt hieruit dat het roeping heeft de liefde van Christus te doen uitdragen door het personeel, en dus ook alles heeft te doen wat mogelijk is om het personeel in staat te stellen tot zijne taak’. Eenzelfde weerzin als tegen de vakvereniging bestaat tegen de overheid, die als bemoeizuchtig wordt gezien. Bijvoorbeeld in arbeidswetgeving (2), waarbij ingegrepen wordt in ‘de huishouding, zoals die vorm wordt gegeven de Vereniging’.
Aansluiten bij behoeften
Omstandigheden veranderen, belevingen worden anders, er ontstaan nieuwe wereldbeelden, met als gevolg dat we nauwelijks meer herkenning kunnen voelen bij discussies die in het verleden plaatsvonden. Wanneer we kijken naar overeenkomsten van toen en nu, dan kan misschien gezegd worden dat een goede hulpverlener bereid en in staat is hulp te verlenen die aansluit bij de behoeften van de ander. Kortom, de modernste wetenschappelijke inzichten en vaardigheden als onderdeel van de vak uitoefening weet te vertalen naar het niet in een mal passende individu. Misschien kan worden gezegd dat deze hulpverlener voldoet aan de eisen die ‘het wezen’ van de zorg stelt, zoals ooit bedoeld door de gereformeerde Vereniging, maar nu in een seculiere jas.
1) Jv 1918, p.27
2) Jv 1919, p.23. De Arbeidswet (1919), een maximum van 10 uur per dag en van 55 uur per week geldt wel voor ‘onze Stichtingen’, maar niet voor inrichtingen, waar het personeel geacht kan worden uit louter toewijding te dienen, voor R.K liefdesgestichten e.d. Bij de Vereniging waartoe Dennenoord behoort wordt dus niet het element van toewijding beschouwd als overheersend, maar dat van uitoefening van een vak.